Een groepje pinguïns bezocht twee weken geleden The Nelson Atkins Museum of Art in Kansas. Dat is precies zo raar als het klinkt. De pinguïns waren afkomstig uit de Kansas City Zoo. De mensen uit de dierentuin waren bang dat de pinguïns zich zouden vervelen omdat ze nu geen mensen meer zien, daarom nam de directeur ze mee op excursie. Blijkbaar waren er maar 3 gegadigden voor die excursie, want op de livestream van het pinguinverblijf zie je dat ze er heel wat meer hebben (81 om precies te zijn).
Dit bezoekje komt niet helemaal uit de lucht vallen want zowel het museum als de dierentuin doen wel vaker dit soort ludieke dingen, gisteren was het plaatselijke symfonieorkest nog op bezoek in de dierentuin. Uiteraard past zo’n actie ook mooi bij de doelstellingen van beide instellingen: het museum heeft o.a. als doel ’to challenge and comfort’ en de dierentuin wil mensen verbinden met elkaar en de natuur.
Ik kan nu heel cynisch iets zeggen over een reclamestunt, maar dat ga ik niet doen. Ik vind het schattig. Het schattigst vind ik nog wel dat de museumdirecteur het zo serieus neemt en teleurgesteld lijkt dat de pinguïns niet van Monet houden. Ik ben al lang blij dat ze er niet zo’n troep van maken als de pinguïns van Jim Carey die in Mr. Popper’s penguins het Gugenheim Museum bezoeken.
Iedereen die het bericht van gisteren in het NRCgemist heeft stel ik graag voor aan het Museum of Failure in Helsingborg, Zweden. Een initiatief van Samuel West, organisatiepsycholoog en innovatieonderzoeker. In zijn museum verzamelt hij mislukkingen, of beter gezegd: hij verzamelt mislukte producten. West is het museum begonnen omdat hij het zat is dat iedereen zo geobsedeerd is door succes, volgens hem zijn mislukkingen veel interessanter. Every failure is uniquely spectacular, says West, while success is nauseatingly repetitive. In zijn verzameling zitten technische mislukkingen maar ook dingen waarvan je je niet kunt voorstellen dat er in het productieproces echt niemand heeft gezegd “jongens, moeten we dit wel doen?” (de Bic-pen voor vrouwen!). In dit filmpje laat hij een paar voorbeelden zien. Ik vind het leuk.
Waarschijnlijk sloeg ik aan op het krantenbericht omdat ik eerlijk gezegd een beetje genoeg begin te krijgen van succesverhalen. En van innovatie. Ik kan dat woord niet meer horen, zeker niet in bibliotheekverband. Noem het innovatie of innovatief en je krijgt applaus en je idee wordt omarmd. Je kunt er subsidie voor krijgen en prijzen mee winnen. Voldoet het aan een behoefte? Lost het een probleem op? Is het effectief? Nee, maar het is wel innovatief, dus hoera. Hou daar eens mee op. Ga gewoon eens je werk doen en kijk of je dat nog beter kunt doen. Of je je klanten/gebruikers/lezers nog beter kunt helpen. En of er misschien nog nieuwe doelgroepen te bereiken zijn. En nee, dat gaan we dan niet innovatief noemen, dat heet gewoon “invulling geven aan je taak” of “beleid uitvoeren”. Ik vraag me af hoeveel uur de gezamenlijke Nederlandse bibliotheken extra open zouden kunnen gaan als al die landelijke en provinciale subsidies niet in innovatie zouden worden gestopt maar gewoon rechtstreeks in dienstverlening.
En voordat iemand zich nu geroepen voelt om me te gaan uitleggen dat innovatie noodzakelijk is om te overleven en dat reguliere diensten ook vernieuwd moeten worden: dat weet ik heus wel. Maar daar hoef je echt niet zó veel tijd en geld in te steken. Of je moet natuurlijk je eigen dienstverlening zo slecht vinden dat het allemaal anders moet. Maar volgens mij heb je dan een heel ander probleem. En wat betreft de mantra dat je constant moet innoveren, dat je in beweging moet blijven omdat stilstand achteruitgang is: duh, natuurlijk moet dat. Maar daar heb je geen speciale innovators voor nodig, dat is onderdeel van je werk. Iedereen moet kritisch blijven kijken naar mogelijke verbeteringen binnen zijn eigen taak, als het goed is staat dat in je functieomschrijving. Dus hou eens op met die flauwekul.
Helaas is innovatie ook de achterliggende gedachte van het Museum of Failure, hun motto is Learning is the only way to turn failure into success. Want de bedoeling van het museum is dat bezoekers leren van de mislukkingen van anderen. Ze hebben een pop-up museum waarmee ze door Europa reizen en ze zijn van plan om activiteiten te gaan organiseren rondom mislukkingen: een menu vol mislukte gerechten in een chic restaurant of een bierproeverij van mislukte bieren. The crazier the better… Dat vind ik dan toch wel weer erg sympathiek. Overigens kwam West op het idee voor zijn museum toen hij in Los Angeles het Museum of Broken Relationships zag. Ben ik ook wel benieuwd naar.
Je ziet het steeds vaker: activiteiten waarbij het publiek mag meedoen door zijn mening te geven. Vorig jaar zag ik het in de Tate Britain bij de tentoonstelling van de genomineerden voor de Turner Prize. Daar was een hele wand waar mensen hun mening konden achterlaten op memootjes.
Ik vond het eerst een ontzettend leuk idee. Er werd veel gebruik van gemaakt en het was leuk om te lezen. Er waren hele flauwe reacties bij, maar ook hele serieuze en was grappig om te kijken welke kunstenaar de meeste reacties had gekregen. Later dacht ik er nog eens over na en vond ik het opeens een nogal makkelijke actie. Leeg. Want wat gebeurt er met al die reacties? Worden die gemonitord? Tellen die mee? Houdt de jury er rekening mee bij het bepalen van de winnaar? Hoeveel reacties zijn er eigenlijk? Het prikbord was half vol toen ik er was, was dat de oogst van een dag? Haalt een suppoost elke avond alle blaadjes van het prikbord af zodat ze elke ochtend met een schoon prikbord kunnen beginnen? En wat doen ze dan met die briefjes? In de prullenbak? Of bewaren ze die voor een diepteanalyse? Krijgen de kunstenaars die na afloop?
Je weet het niet. Niet dat ik een idee heb wat je met die reacties zou moeten doen, maar het heeft nu toch iets leegs. Het is nu alleen maar leuk. En dat lijkt me erg weinig voor zo’n groot instituut en zo’n prestigieuze prijs.
De winnaar van de Turner Prize 2012 werd overigens Elizabeth Price. Ook míjn favoriet…
In de kunst gaat het om partijdigheid. Je bent voor iets of je bent tegen iets. Als je ergens voor bent moet je het geloof te vuur en te zwaard verbreiden en het museum is daarvoor een instrument (…) Rudi Fuchs, 1978
Dit citaat kwam ik tegen in het Van Abbemuseum, op de tentoonstelling Herhaling: Zomeropstelling 1983. Ik weet niet in welk verband hij dit geschreven heeft, dat vermeldt het tentoonstellingsgidsje helaas niet maar het doet er niet echt toe. Ik ben het zelden met Rudi Fuchs eens, maar dit vind ik een prachtig citaat. Wat ik er zo mooi aan vind is het gevoel van urgentie dat er uit spreekt en de zekerheid, het gebrek aan twijfel.
Als we het woord museum nou eens vervangen door bibliotheek? Dat lijkt me een mooi begin, en als we er dan ook allemaal eens in gingen geloven, dat zou nog mooier zijn.
Net terug van een paar dagen Duitsland om een aantal bijzondere musea te bezoeken die al langer op mijn lijstje stonden.
Afgelopen dinsdag was ik in Herford, in het Museum Marta, gevestigd in een spectaculair gebouw van architect Frank Gehry. Midden in de aula achter de entree stonden drie vitrines vol met schaalmodellen van kevers (de auto) zoals je dat ook vaak in bibliotheken ziet. En inderdaad, ook hier mochten mensen uit de omgeving hun privé verzameling tonen. Maar het museum pakte dat een stuk professioneler aan dan de meeste bibliotheken. Om te beginnen werd heel duidelijk gemaakt waarom ze het deden: niet ter decoratie maar om de link te leggen tussen de locale gemeenschap en de lopende tentoonstelling in het museum. Die tentoonstelling bevat een keuze uit de eigen verzameling van het museum en onder de noemer Herforder Leidenschaften stelt het museum tijdens de zomerperiode daarom zijn vitrines beschikbaar voor andere verzamelingen om zo de passie en de verzamelwoede in de regio te laten zien. Het museum wil hiermee andere “schatten” dan alleen kunstschatten voor het voetlicht brengen en de discussie rondom kunst op gang brengen. De verzameling staat er een week: van dinsdag tot en met zondag en elke tentoonstelling wordt geopend met een gesprek met de verzamelaar, geleid door iemand van museum.
De verzameling kevers bleek van Dr. med. Dieter Bartmann te zijn, een plaatselijke huisarts die zijn autootjes ook al tentoonstelt in zijn wachtkamer. Om 5 uur stroomde de aula vol, er werden in allerijl stoeltjes bijgeschoven en in totaal zo’n 80 mensen luisterden vol interesse naar de dokter die vertelde waar zijn passie voor VW kevers vandaan kwam. Dr. Bartmann herkende een aantal patiënten in de zaal maar ik kreeg toch stellig de indruk dat er ook veel mensen kwamen uit interesse voor het onderwerp en niet alleen uit nieuwsgierigheid naar “de dokter”. Ik weet niet of de curatoren van het museum een strenge selectie hebben toegepast of dat ze iedereen hebben toegelaten die zich heeft aangemeld maar de verzamelingen variëren van telefoontoestellen tot citruspapiertjes en badkamers uit poppenhuizen.
Kunnen we een voorbeeld aan nemen: ik heb bij bibliotheken toch vaak de indruk dat die vitrines er staan als goedkope decoratie en als een gemakkelijke invulling van het kunstzinnige aspect van de bibliotheek.
PS. Op de foto zie je de kever van de dokter geparkeerd staan voor de ingang van het museum.
In het Persmuseum in Amsterdam is nu een tentoonstelling over censuur, in het kader van Amsterdam Wereldboekenstad. Met het Sarah Palin verhaal nog in mijn achterhoofd kijk ik daar toch opeens heel anders naar.
De tentoonstelling heb ik nog niet gezien maar er hoort een mooie webexpositie bij. Daar zijn voorbeelden te zien van censuur in Nederland vanaf 1600. Interessant om te zien wat zoal verboden werd en ook hoe geprobeerd werd om de censuur te ontlopen. Heb gefascineerd zitten kijken naar de Tarnschriften, dat zijn clandestiene brochures tegen het nationaalsocialisme met een onschuldige omslag. Verbazingwekkend hoe lullig die kaftjes zijn, ik vraag me af of het gewerkt heeft.
Het deel over de periode vanaf 2000 gaat over censuur en zelfcensuur. Daar zijn behalve de geijkte cartoons ook twee omslagen van de Telegraaf te zien: de ene uit 2002 waarop je een dode Pim Fortuyn ziet liggen in het Mediapark en de andere uit 2004 waarop je Theo van Gogh ziet liggen op de Middenweg terwijl het mes nog in zijn borst steekt. Ik had verwacht dat het daarbij zou gaan over zelfcensuur of over goede smaak versus smakeloosheid. Want ik vind dat je dat soort foto’s niet hoort te publiceren, al is het maar uit respect met de nabestaanden. Maar bij de ene foto staat een stoer verslag van hoe de fotograaf de foto maakte, bij de andere iets over hoe deze moord ervoor zorgde dat sommige columnisten op hun woorden gingen letten. Gemiste kans vind ik. Want de vraag of goede smaak en persvrijheid elkaar bijten is toch best interessant.
Noem je het eigenlijk ook censuur als het andersom is? Ik hoorde laatst dat Smulweb de toegang tot de site vanuit de OBA heeft geblokkeerd. Ze vonden dat een van hun leden verbaal te agressief was op het forum en die werkte (onder verschillende namen) vanuit de OBA. Dat is natuurlijk geen censuur, dat is je eigen clubje beschermen, maar ik zag opeens een link die er misschien niet is.
In het NRC van vrijdag las ik dat het Duits Historisch Museum een databank heeft gemaakt met daarin bijna 5000 kunstwerken die Adolf Hitler verzameld heeft om na de oorlog in een nieuw te bouwen Hitlermuseum onder te brengen.
Fascinerend om te zien: hij begon met zijn eigen collectie van voornamelijk 19e eeuwse kunstenaars die mierzoete en/of oerlellijke poezieplaatjes schilderden (zie voor een voorbeeld de illustratie bij het NRC artikel). Maar vanaf 1939 liet hij het verzamelen over aan een professional en daarmee nam de kwaliteit van de collectie flink toe: op de website staan o.a. 17 Rembrandts, 5 Dürers en 2 Vermeers. Er hielden zich vier hooggeplaatste nazi’s bezig met het adminstratieve beheer van de verzameling waaronder Heinrich Himmler. Zouden die andere drie documentalisten zijn geweest?
Het fascinerendst vond ik eigenlijk nog wat ik tegenkwam toen ik wat verder rondklikte. Het schilderij de schilderkunst van Vermeer (zie bovenstaand plaatje) zat ook in de collectie van Hitler en hangt nu in het Kunsthistorisches Museum in Wenen. En als je daar in de databank kijkt vindt je onder het kopje Provenienz keurig de herkomst vermeldt: 1813 Gräflich Czerninsche Galerie, Wien; 1940 A. Hitler; 1945 Collecting Point Munich.
Ik weet niet waarom ik dat zo opvallend vindt want het is natuurlijk helemaal correct en wetenschappelijk verantwoord, maar op de een of andere manier verwacht je daar toch een soort van waarschuwing bij: Let op, dit schilderij is in verkeerde handen geweest. Of zoiets. Of een grote rood met zwarte banner. Maar zo werken die dingen niet en dat schilderij kan er niks aan doen dat Hitler’s verzamelaar het mooi vond.
Tenaanval is het blog van Jeanine Deckers. Noem mezelf militante bibliothecaris omdat ik vind dat bibliothecarissen veel te weinig voor hun eigen vak opkomen. En dat er nooit genoeg aandacht aan lezen en kunst besteed kan worden.
Op deze website staan behalve mijn blog ook andere stukken die ik geschreven heb zoals boekrecensies en columns.
Privacy en cookies: Deze site maakt gebruik van cookies. Door verder te gaan op deze site, ga je akkoord met het gebruik hiervan.
Voor meer informatie, onder andere over cookiebeheer, bekijk je:
Cookiebeleid
Recente reacties